Taakjes

DINSDAG 26 MEI, WOENSDAG 27 MEI, DONDERDAG 28 MEI (Taakjes voor groep A)
WOENSDAG 27 MEI, VRIJDAG 28 MEI en MAANDAG 1 JUNI (Taakjes voor groep B)

Wiskunde:  Optellen tem 20 met brug. In totaal 3 werkblaadjes, 1 blaadje per dag maken.
Taal:  herhaling mmkmm-woorden, woorden met sch, woorden met -ng en -nk. Telkens 2 blaadjes per dag maken.

Graag ook max. 15 à 20 minuten per dag blijven lezen. Ik merk dat er te weinig gelezen wordt.

Veel succes!


MAANDAG 18 MEI 2020 

Taakjes voor groep B


Wiskunde: meetkunde vlakke figuren 3D
Herhaal de vlakke figuren 2D (driehoek, cirkel, vierhoek, rechthoek). Bespreek nadien de figuren op het voorblad. Welke figuren zie je allemaal? Ken je er? (piramide, bol, kegel, kubus en cilinder). Aan welke voorwerpen moet je denken?
Maak nadien enkel de EERSTE oefening in het bundeltje. Knip alle figuren uit en plak ze bij de juiste figuur.

Taal: herhaling van de woorden met -ng en -nk. Neem het taalbundel en maak de eerste 2 pagina's

Taal: schrift: bundeltje Karakter b. Maak pagina 4 en 5. Verbindingen met de letter 'b'.

Breng je alles terug mee naar school op dinsdag? We hebben het nodig om erin verder te werken in de klas!

Nieuwe taakjes tem donderdag 14 mei. Vanaf 15 mei mag groep A terugkomen naar school. Whoehoe! Juf Sigrid en ik kijken hier echt naar uit 😃. Groep B niet getreurd wij zien elkaar op dinsdag 19 mei. Meer info volgt op smartschool en de blog. 


Maandag 11 mei 2020

Wiskunde:  meetkunde vlakke figuren 2D
-          Knip de figuren op het blaadje ‘ter info’ uit. Leg dezelfde figuren terug samen. Bespreek elke figuur kort. Zorg dat in het bespreken volgende begrippen aan bod komen:
Driehoek: vlak/plat/effen – hoekig/puntig – hoek (eventueel 3 hoeken) – recht.
Cirkel: krom /gebogen /rond, vlak / plat /effen
Rechthoek: vlak /plat /effen, hoekig / puntig – hoek (eventueel 4 hoeken), recht
Vierkant: vlak /plat /effen, hoekig / puntig – hoek (eventueel 4 hoeken), recht

-          Neem je rekenbundel erbij en maak de werkblaadjes waarop ‘maandag 11 mei’ staat.

-          Ik was vroeger toen ik klein was, een grote fan van Nijntje. En jij? Jij ook? Kijk dan maar naar het leuke filmpje.



Taal: woorden eindigend op –e, woorden op –aai, -ooi, -oei.
-          Lees volgende woorden: korte, warme, goede
Welke klank hoor je op het einde van het woord? Juist achteraan horen we de ‘u’. Maar let op we schrijven geen ‘u’, maar een ‘e’.
Kijk maar eens naar volgend filmpje


-          We herhalen ook nog eens de woorden die eindigen op  –aai, -ooi, -oei . Weet je het nog?



-             -          Neem je groen werkboekje kern 9. Maak pagina 13 en 14.
Pagina 13:  op deze pagina staat het lezen van woorden die eindigen op –e centraal, zoals kleine, halve, ronde. Lees eerst het aparte woorden bijvoorbeeld ‘klein’. Lees vervolgens het gegeven zinsdeel ‘een kleine hond’. Kies uit de twee plaatjes het plaatje dat hoort bij: een kleine hond. Maak ook zo de rest van de oefeningen.
 Pagina 14:  Bij de eerste opdracht staan vier woorden boven een tekening. Onder de tekening staan drie zinnen waarin telkens 1 woord ontbreekt. De ontbrekende woorden zijn verwijswoorden. Kies eerst een woord waarmee de zin kan worden afgemaakt en kruis het woord aan. Schrijf vervolgens het woord in de zin.
Bij de tweede oefening gaat het om het juist spellen van woorden die eindigen op –aai, -ooi, -oei. De volgende woorden zijn afgebeeld: kooi, haai, stoei, naai, kraai, sproei, strooi, knoei.
Let op de schrijfwijze!

-          Extra verplicht taakje: neem de taalbundel en zoek het werkblaadje waarop ‘maandag 11 mei’ staat. Lees de tekst en kleur de robot.

Taal: spelling: dictee van de woorden uit woordpakket 8
Hoe goed heb je woordpakket 8 onder de knie? Tijd om te controleren. Neem het bijhorend blaadje en dicteer onderstaande woorden.
geef – zuur – muur – woon – poot – vaas – keek – naar – rook - deel

Wie heeft alle woorden juist? Foutje gemaakt? Schrijf het woord 3x opnieuw.


Dinsdag 12 mei 2020

Wiskunde:  meetkunde vlakke figuren 2D
-          Welke figuren kwamen gisteren terug aan bod. Weet je ze nog alle 4? Weet je nog hoe je ze kan herkennen? Herhaal je het nog eens?
Driehoek: vlak/plat/effen – hoekig/puntig – hoek (eventueel 3 hoeken) – recht.
Cirkel: krom /gebogen /rond, vlak / plat /effen
Rechthoek: vlak /plat /effen, hoekig / puntig – hoek (eventueel 4 hoeken), recht
Vierkant: vlak /plat /effen, hoekig / puntig – hoek (eventueel 4 hoeken), recht

-          Neem je rekenbundel erbij en maak de werkblaadjes waarop ‘dinsdag 12 mei’ staat.

-          Een korte herhaling van wat je tot nu toe allemaal hebt geleerd, vind je terug in dit filmpje. Er staat een leuke tip in. Hou alvast een vierkant (vouw)blaadje klaar. 


Taal: verwijsrelaties.
-          Je leerde al over de betekenis van woorden als ‘hij’, ‘zij’, ‘zijn’, ‘haar’. Die verwijzen naar iemand of iets dat van iemand is. Vandaag leer je gebruik maken van verwijsrelaties in een tekst zodat je via de samenhang tussen zinnen het juiste plaatje bij de tekst kunt zoeken. Meer info: klik op deze powerpoint

-          En nu aan de slag. Neem je groen werkboekje kern 9. Maak pagina 15 en 20.
Pagina 15 en 20:  bij elke opdracht staat een tekstje van drie zinnen. Onder de tekst staan drie plaatjes die weinig van elkaar verschillen. Lees goed, bekijk de plaatjes en vergelijk met de inhoud van de tekst. Kies het plaatje dat bij de tekst past en kruis het aan.

-          Extra taakje (niet verplicht!): zoek in je taalbundel het knipblaadje ‘zinsdelen’. Knip alles uit. Maak met de zinsdelen een mooie zin op de tweede pagina. Tip: Kijk goed naar de kolommen. Veel puzzelplezier!

Taal: schrift: de ‘eu’ en haar verbindingen.
-          Pagina 38: schrijf de 6 woorden mooi aan elkaar. Let hierbij op de letterverbindingen. Pas vooral op bij ‘beuk’. Schrijf de letters in het juiste plaats van het huis.
-          Pagina 39: schrijf de 3 woorden mooi aan elkaar. Schrijf nadien ook de zin over. En vergeet het leesteken niet.

Woensdag 13 mei 2020

Wiskunde: meetkunde vlakke figuren 2D
-          Iets leuks vandaag! Knutselen! Neem alvast een schaar, lijmstift, kleurtjes.

-          Je mag je eigen figuur maken. Neem je rekenbundel erbij en ga naar het werkblaadje waarop ‘woensdag 13 mei’ staat. Veel plezier!

-          Nog zin om te spellen? Klik op deze link en maak tangrams.

Taal: woorden op –en, -er, -el
-          Je hebt al heel wat woorden geoefend met een doffe klank zoals ‘aarde’, ‘beste’…
Vandaag ga je een stapje verder met woorden zoals ‘moeten’, ‘tijger’, ‘mantel’. Horen jullie ook een doffe –e (stomme –e) in het laatste stukje? Kijk naar volgend filmpje:


-          Neem je veilig en vlotje en lees pagina 18 - 19

-          Neem je groen werkboekje kern 9. Maak pagina 17 en 18.
Pagina 17:  Opdracht 1: hier staat het lezen van woorden die eindigen op –en of -el
Lees de drie woorden die onder het plaatje staan. Zet een kruisje bij het woord dat bij het plaatje hoort. Volgende woorden zijn afgebeeld: sleutel, dansen, broeken, palmen.
Opdracht 2: lees eerst het woord in het enkelvoud: ‘rits’. Schrijf vervolgens het woord in het meervoud ‘ritsen’. Let hierbij goed op de schrijfwijze! Tenslotte verbind je het woord met het bijhorend plaatje.
Bij de derde opdracht lees je de drie woorden die bij het plaatje staan. Lees vervolgens de zin die naast het plaatje staat. Maak de zin af met een van de drie gegeven woorden. Zet een kruisje bij het gekozen woord en schrijf het woord in de zin naast het plaatje.
Pagina 18: In het eerste vak staan twaalf woorden. Lees deze woorden en zet een kruisje bij alle woorden waarmee een dier wordt aangeduid.
In het tweede vak kruis je alle woorden aan van dingen die je in huizen kunt zien.
Bij de volgende opdracht schrijf je de woorden in de juiste kolom. Volgende woorden zijn afgebeeld: schaar, schrijf, schram, schoen.

-          Filmpje met ‘flitsende woorden’. Lees de woorden luidop. Lukt het al?



-          Extra verplicht taakje: Neem het werkblaadje waar ‘woensdag 13 mei’ op staat. De opdracht luidt als volgt: ‘Schrijf je eigen verhaaltje’.  Denk na over je verhaal. Is het waar of niet waar. Over wie gaat het? Waar speelt je verhaal zich af? Wat ga je doen als je daar bent? Ik ben benieuwd J.

Taal: schrift: de ‘ei’ en haar verbindingen.
-          Pagina 40: schrijf de 6 woorden mooi aan elkaar. Let hierbij op de letterverbindingen. Pas vooral op bij ‘wei’. Schrijf de letters in het juiste plaats van het huis.
-          Pagina 41: schrijf de 3 woorden mooi aan elkaar. Schrijf nadien ook de zin over. En vergeet het leesteken niet.


Donderdag 14 mei 2020
Wiskunde: meetkunde vlakke figuren 2D
-          Heb je al eens in de hoek moeten staan? Kan je in je huis een hoek aanwijzen? Sta je er eens eventjes in? Ook al heb je niets mispeuterd…
-          Wat is een hoek?
Een hoek is een plaats waar twee rechte lijnen samenkomen. Teken eventueel op je terras, stoep een hoek op de grond. Neem plaats in de hoek. (Tijd voor een foto)
Bespreek waaraan je een hoek herkent: een hoek heeft twee rechte lijnen (= benen) die samenkomen in 1 punt en een hoek vormen.
-          Ga op zoek naar hoeken thuis. Loopt rond en ga op ontdekking. Waar ontdek je allemaal hoeken.
Kan je erin staan, doe maar.
Duid er ook aan met je vinger (hoeken vind je op tegels op de vloer, de hoek van een tafel, de hoek van een deur…)

-          Neem je rekenbundel erbij en ga naar het werkblaadje waarop ‘donderdag 13 mei’ staat.

-          Tenslotte: wat heb je nu allemaal geleerd? Weet je het nog? Klik op het filmpje hier.


Taal: mkmm-woorden met een kleefletter.

-          Het is belangrijk om woorden correct uit te spreken. Denk hierbij aan melk = m/e/l/k en NIET m/e/l/l/u/k.
De laatste twee medeklinkers moeten bij het lezen en schrijven aan elkaar worden geplakt. Er komt geen klank tussen.
Bekijk de volgende filmpjes:







 -          Neem je groen werkboekje kern 9. Maak pagina 19 en 22.
Pagina 19:  bij de eerste opdracht gaat het om woorden die eindigen op –rk, -lf
of –lm. Schrijf de woorden in de juiste kolom. Volgende woorden zijn afgebeeld: palm, wolf, kerk, golf, jurk, helm.
Bij de tweede opdracht staat naast een plaatje een zin waarin één woord ontbreekt. Probeer te achterhalen welk woord in de zin moet worden geschreven, zodat een zin ontstaat die bij de tekening past.
Pagina 22:  Bij de eerste opdracht gaat het om het begrijpend lezen van de zinnen. . Geef aan of de zin waar of niet waar is.
De tweede opdracht gaat over het correct spellen van woorden. De volgende woorden zijn afgebeeld: hark, berg, wolk, tulp, verf, worm, kerk, dorp.

-          Extra verplicht taakje: neem de taalbundel en zoek het werkblaadje waarop ‘donderdag 14 mei’ staat. Lees de opdrachten en maak elk huis in de straat terug goed.

Taal: spelling: aanbrengen woordpakket 9
-          LET OP: het woordpakket 9 staat 2 x in het werkboek. Wij oefenen woordpakket 9 (OVSG) in op pagina 20. Pagina 18 NIET maken!
-          Woordpakket 9 (OVSG) = woorden zonder kopje of staartje
Sommige woorden hebben geen kopje of staartje. Bijvoorbeeld: aap, af, ook, is…
Bij sommige woorden hoor je ‘u’ maar schrijf je ‘e’. Tip: denk aan ‘Oscaar de tovenaar’. Bijvoorbeeld: de, je … Welke ken je nog?
-          Neem je spellingsboek pagina 20 en maak oefening 1. Schrijf de woorden over.
-          Maak nadien ook oefening 2 en 3. Kijk en lees goed de opdracht.


Hier zijn de nieuwe taakjes 😃

Maandag 4 mei 2020

 Wiskunde:  de euro: geld tot 20 euro.

Welke muntstukken en biljetten hebben we reeds gezien in de klas. Weet je het nog? Neem een portefeuille erbij en ga op zoek naar alle munten en biljetten we reeds geleerd hebben (1 euro, 2 euro, 5 euro, 10 euro). Vandaag komt er een nieuw biljet bij… 20 euro. Hoe ziet die eruit? (LET OP: eurocenten komen niet aan bod in het eerste leerjaar) Een filmpje herhaalt alles nog eens wat we geleerd hebben in de klas. Klik hier

-          Neem je rekenbundel erbij en maak de werkblaadjes waarop ‘maandag 4 mei’ staat. Oefening op de 3de pagina: 'lees het bedrag en neem het geld'. Maak deze oefening door gebruikt te maken van deze link 
      
      Leuke afsluiter van de les... Zing mee met het liedje ♪

Taal: woorden eindigend op –eer, -oor, -eur
-          Woorden zoals beer, oor, deur lees je al een lange tijd. Vandaag ga je ook zulke woorden schrijven.
  
-          Neem je roze werkboekje kern 8. Maak pagina 23 en 30.
Pagina 23:  bij de eerste opdracht staan bovenaan vijf woorden. Daaronder staan vier zinnen. In elke zin ontbreekt een woord. Kies uit een van de vijf woorden, zet er een kruisje bij en schrijf het woord in de zin.
Bij de tweede opdracht gaat het om het begrijpend lezen van de zinnen. Naast een plaatje staan vijf zinnen. Geef bij elke zin aan of de zin al dan niet bij het plaatje klopt.
Pagina 30:  Schrijf bij de eerste opdracht de woorden in de juiste kolom: veer, spoor, boor, scheur, deur en speer. De tweede opdracht gaat om het begrijpend lezen van zinnen. Geef bij elke zin aan of wat je gelezen hebt kan of niet kan.

-          Extra verplicht taakje: neem de taalbundel en zoek de werkblaadjes waarop ‘maandag 4 mei’ staat. Lees de teksten, begrijp je alles? Beantwoord de vragen… Los de drie blaadjes op.

-          Morgen ga je van start in een nieuw boekje… kern 9. Weet je nog dat juf bij het starten van een nieuw boekje telkens een verhaaltje voorlas? Benieuwd naar het verhaal, klik op het filmpje. Veel luisterplezier!



Taal: spelling: dictee van de woorden uit woordpakket 7
Hoe goed heb je woordpakket 7 onder de knie? Tijd om te controleren. Neem het bijhorend blaadje en dicteer onderstaande woorden.
noot – dan – veel – de man – gaat – door – het bos - lat

Wie heeft alle woorden juist? Foutje gemaakt? Schrijf het woord 3x opnieuw.

Dinsdag 5 mei 2020

Wiskunde: de euro: geld tot 20 euro
-          Leuk opwarmertje vooraleer je vandaag aan de rekenles begint. Welk bedragen worden er getoond in het filmpje zeg ze luidop. Tussendoor mag je een aantal leuke bewegingen doen. Schud alles maar eens goed los!



-          Neem je rekenbundel erbij en maak de werkblaadjes waarop ‘dinsdag 5 mei’ staat.

 Taal: samenstellingen.
-          Woorden die uit twee woorden bestaan, zijn….. juist ja … samenstellingen. Kan je een voorbeeld geven van een samenstelling?
Weet je niet meer goed wat een samenstelling is, kijk dan naar het onderstaand filmpje.


-          Neem je groen werkboekje kern 9. Maak pagina 1 en 2.
Pagina 1:  hier staat het lezen van samenstellingen centraal. Bij de eerste opdracht lees je de drie woorden die onder het plaatje staan. Lees ze eventueel luidop. Vervolgens zet je een kruisje bij het woord dat bij het plaatje hoort (ligstoel, spuitbus, vliegtuig, koelkast).
Bij de tweede opdracht staan zinnen. Maak in elke zin een keuze uit de drie gegeven woorden. Onderstreep het woord van jouw keuze.
Bij de derde opdracht lees je de drie woorden die bij het plaatje staan. Zet een kruisje bij het woord die bij het plaatje hoort. Schrijf tenslotte het woord in de zin onder het plaatje. Let op de schrijfwijze!

Pagina 2: opdracht 1: hier gaat het om het begrijpend lezen van de zinnen. Naast een plaatje staan vijf zinnen. Geef bij elke zin aan of de zin al dan niet bij het plaatje klopt. opdracht 2: maak de zin af door in die zin een woord in te vullen met –ng of –nk ( slang, drink, schenk, gang). Bij de tweede opdracht staan vier plaatjes in de juiste volgorde. Daaronder staan vier zinnen. Welke zin hoort bij welk plaatje? Schrijf voor elke zin het juiste cijfer.

-          Lees in je veilig en vlot p. 2 en 3.

-          Extra taakje (niet verplicht!): zoek in je taalbundel het knipblaadje ‘woorddelen samenstellingen’. Knip alle woorden uit. Maak met de woorden, samenstellingen. Veel puzzelplezier!

Taal: schrift: de ‘oe’ en haar verbindingen.
-          Pagina 34: schrijf de 6 woorden mooi aan elkaar. Let hierbij op de letterverbindingen. Pas vooral op bij ‘boef’. Schrijf de letters in het juiste plaats van het huis.
-          Pagina 35: schrijf de 3 woorden mooi aan elkaar. Let op bij het woord ‘voet’.
Schrijf nadien ook de zin over. En vergeet het leesteken niet.

Taal: spelling: afwerken woordpakket 7.
-          Neem je spellingsboek pagina 15 en maak oefening 4.  Lees eerste alle zinnen, kijk naar de schuingedrukte woorden. Welk woord past er in welke zin. Denk na, schrijf ze nadien op.
-          Heb je zin om te puzzelen? Neem de woordzoeker van woordpakket 7 erbij. Vind je alle woordjes terug? (niet verplicht !)


Woensdag 6 mei 2020

Wiskunde: de euro: geld tot 20 euro
-          Zelf winkeltje spelen.
Maak een winkeltje, geef alle spulletjes een prijs. Er is een verkoper en een koper.
De verkoper heeft een ‘kassa’. Geef de koper een geldbeugel met (speelgoed)geld erin. Geef de opdracht aan de koper om te betalen met gepast geld.
Hou het niet bij de aankoop van 1 spulletje. Maak ook een combinatie van de aankoop van verschillende spulletjes.
Let op! Belangrijk dat je de aandacht legt op welke bewerking gemaakt wordt nl. +
Er komen dingen bij. Erbij doen = plus of de som maken.
Maak een leuke foto van je winkeltje en stuur deze naar mij op J

-          Neem je rekenbundel erbij en maak de werkblaadjes waarop ‘woensdag 6 mei’ staat.

-          Zin om zelf winkeltje te spelen? Knip deze kaartjes uit. En speel het met broer/zus/mama of papa.

Taal: samenstellingen.
-          Gisteren hebben we herhaald wat ‘samenstellingen’  zijn weet je nog? Nee, even vergeten? Klik dan op het filmpje…



-          Neem je groen werkboekje kern 9. Maak pagina 3 en 4.
Pagina 3:  Opdracht 1: benoem de plaatjes die hier staan: hijskraan, vliegtuig, spuitbus, duikbril, fietsbel, klimrek. Schrijf het woord bij de plaatjes. Let op: je hebt niet zo veel plaats…
Bij de tweede opdracht staan vier plaatjes in de juiste volgorde. Daaronder staan vier zinnen. Welke zin hoort bij welk plaatje? Schrijf voor elke zin het juiste cijfer.
Pagina 4: op dit werkblad staan 2 gelijke opdrachten. Bovenaan in elk vak staan vier woorden. Daaronder staan 3 zinnen. In elke zin ontbreekt één woord. Kies uit één van de 4 bovenstaande woorden, zet er een kruisje bij en schrijf het woord in de zin. Daarna lees je zin nogmaals. Klopt de zin?

-          Filmpje met ‘flitsende woorden’. Lees de woorden luidop. Lukt het al?




-          Extra taakje (niet verplicht!): ook voor vandaag zit er een knipblaadje ‘woorddelen samenstellingen’ in je taalbundel. Knip alle woorden uit. Maak met de woorden, samenstellingen. Veel puzzelplezier!

Taal: schrift: de ‘ui’ en haar verbindingen.
-          Pagina 36: schrijf de 6 woorden mooi aan elkaar. Let hierbij op de letterverbindingen. Pas vooral op bij ‘buis’. Schrijf de letters in het juiste plaats van het huis.
-          Pagina 37: schrijf de 3 woorden mooi aan elkaar. Let op bij het woord ‘vuil’.
Schrijf nadien ook de zin over. En vergeet het leesteken niet.

                           Donderdag 7 mei 2020

Wiskunde: de euro: geld tot 20 euro
-          Bespreek eerst opnieuw de waarde van  de verschillende munten en biljetten (1 euro, 2 euro, 5 euro, 10 euro en 20 euro) Wat kan ik kopen met 1 euro? Wie kan het meest kopen, iemand met  5 euro of iemand met 10 euro op zak?
-          Bespreek de begrippen ‘duur’ en ‘goedkoop’. 

-          Voer volgende wisselopdrachten uit:
Kan je 5 euro wisselen? Doe het eens op verschillende manieren
Idem voor 10 euro en 20 euro.

-          Neem je rekenbundel erbij en maak de werkblaadjes waarop ‘donderdag 7 mei’ staat.

-          Hier nog een leuke link naar de website computermeesterJe vindt hier spelletjes terug om de euro nog wat in te oefenen.
-      
Taal:  mmmkm – en mkmmm woorden als strik en markt
-          Kleine uitleg m= medeklinker, k= klinker. Het gaat dus over woorden met meerdere medeklinkers vooraan of achteraan.

Kijk maar eens naar onderstaand filmpje. Zoek je mee met Casper en Fatima naar woorden?



-          Neem je veilig en vlot. Lees pagina 6 en 8.
Lukt het? Niet zo eenvoudig é?
  
-          Neem je groen werkboekje kern 9. Maak pagina 5, 6 en 7.
Pagina 5:  hier staat het lezen van mmmkm  - en mkmmm woorden centraal. Bij de eerste opdracht lees je de drie woorden die onder het plaatje staan. Lees ze luidop. Vervolgens zet je een kruisje bij het woord dat bij het plaatje hoort.
Bij de tweede opdracht staan zinnen. Maak in elke zin een keuze uit de drie gegeven woorden. Onderstreep het woord van jouw keuze.
Bij de derde opdracht lees je de drie woorden die bij het plaatje staan. Zet een kruisje bij het woord die bij het plaatje hoort. Schrijf tenslotte het woord in de zin onder het plaatje. Let op de schrijfwijze!

Pagina 6:  
Bij de eerste opdracht staan bovenaan vier woorden. Daaronder staan drie zinnen. In elke zin ontbreekt een woord. Kies uit een van de vier woorden, zet er een kruisje bij en schrijf het woord in de zin.
Bij de tweede opdracht gaat het woorden die geschreven worden met ‘au’ of ‘ou’ en ‘ei’ of ‘ij’. De volgende woorden zijn afgebeeld: fout, klauw, rij, kous, trein, schrijf, pauw, plein.

Pagina 7:
Schrijf bij de eerste opdracht de woorden in de juiste kolom: sproet, strik, struik, spring, straat, spruit. De tweede opdracht gaat om het begrijpend lezen van zinnen. Er staan twee keer vijf zinsdelen. Maak hiervan vijf zinnen. Doe dit door telkens twee zinsdelen met elkaar te verbinden.

-          Extra verplicht taakje: neem de taalbundel en zoek het werkblaadje waarop ‘donderdag 7 mei’ staat.  Kijk goed naar de prenten wat gebeurt er, wie doet wat …, Schrijf bij prent 1 en 2 de namen van de personen, maak vanaf prent 3 zelf een mooie zin (niet erg als er schrijffoutjes in staan).

Taal: spelling: aanbrengen woordpakket 8
-          Woordpakket 8 = woorden met een lange klank.
Ken je nog de lange klanken? Noem ze allemaal eens op.
Lange klanken: aa, ee, oo, uu
Zoek je eens woorden met een lange klank?
-          Neem je spellingsboek pagina 16 en maak oefening 1. Schrijf de vetgedrukte woorden uit het woordpakket over in de juiste kast.

Vrijdag 8 mei 2020

Wiskunde:  de euro: geld tot 20 euro
-          Stel je koopt in de winkel een speelgoedauto van 15 euro. Je betaalt met een biljet van 20 euro. Hoeveel moet je nu terugkrijgen?
Los samen op . Het is belangrijk dat je weet hoe je de berekening moet maken om terug te geven.
Bespreek wat er gebeurt. De speelgoedauto kost 15 euro. Ik betaal met 20 euro. 20 euro is meer dan 15 euro. Ik moet dus geld terugkrijgen…
Ik geef 20, dus ik schrijf eerst 20 op. Ik betaal teveel, ik moet terugkrijgen =  ik moet een verschil maken tussen wat ik geef en wat het kost. Dus 20 - 15. De uitkomst is het bedrag dat ik terugkrijg nl. 5, ik krijg dus 5 euro terug.
20 – 15 = 5

Tip: Maak nog een paar oefeningen met geld vooraleer je aan de slag gaat op het rekenblaadje.

-          Neem je rekenbundel erbij en maak de werkblaadjes waarop ‘vrijdag 8 mei’ staat. In sommige bundels ontbreekt pagina 16. Sorry hiervoor. Als je hierop klikt dan vind je de ontbrekende pagina terug. Lukt het niet om uit te printen. Schrijf dan de oplossingen op de achterkant van pagina 17 in de rekenbundel. 

-          Gedaan met rekenen voor deze week! Zing maar eens goed mee!




Taal:  woorden op –aai, -ooi, -oei.

-          Vandaag leer je woorden lezen als ‘haai’, ‘kooi’ en ‘roei’. Hoe zien die woorden eruit? Kijk maar mee.



-          Wat valt er nu op?
Inderdaad je hoort een “j”, maar je schrijft een ‘i’!

-          Neem je groen werkboekje kern 9. Maak pagina 9 en 11 .

Pagina 9: hier staat het lezen van woorden met -aai, -ooi of -oei centraal. Bij de eerste opdracht lees je de drie woorden die onder het plaatje staan. Lees ze eventueel luidop en let op de uitspraak. Vervolgens zet je een kruisje bij het woord dat bij het plaatje hoort.
Bij de tweede opdracht staan zinnen. Maak in elke zin een keuze uit de drie gegeven woorden. Onderstreep het woord van jouw keuze.
Bij de derde opdracht lees je de drie woorden die bij het plaatje staan. Ze een kruisje bij het woord die bij het plaatje hoort. Schrijf tenslotte het woord in de zin onder het plaatje. Let op de schrijfwijze!
Pagina 11: Schrijf bij de eerste opdracht de woorden in de juiste kolom: roei, strooi, haai, vlaai, sproei, kooi. Let op de schrijfwijze!
Bij de tweede opdracht lees je de drie woorden die bij het plaatje staan. Zet een kruisje bij het woord die bij het plaatje hoort. Schrijf tenslotte het woord in de zin onder het plaatje. Let op de schrijfwijze!

-          Lees in je Veilig en vlot p. 10 en 11.
  
       Extra verplicht taakje: neem de taalbundel en zoek het werkblaadje waarop ‘vrijdag 8 mei’ staat.  Hoe maak je limonade? Zet de plaatjes in de juiste volgorde.


Taal: spelling: inoefenen woordpakket 8.
-          Weet je het nog? Woordpakket 8 gaat over woorden met een lange klank.
-          Neem je spellingsboek pagina 17 en maak oefening 2 - 3.
Oefening 2: zet de letters in een juiste volgorde en maak een bestaand woord. Tip: weet je het niet, kijk nog eens naar de woorden op pagina 16 in het oranje vakje.
Oefening 3: vul een passend buikje in. Je hebt de keuze uit aa, ee, oo, of uu. Maak ook hier bestaande woorden. Schrijf de woorden op.




Nieuwe taakjes voor volgende week

Maandag 27 april 2020


Wiskunde: optellen tot 20 MET brug verder inoefenen.
-          Weet je niet meer hoe je een brugoefening moet oplossen? Klik dan 👉 hier

Wat is een brugoefening? Het is een rekenoefening die je in stappen moet uitvoeren vooraleer je de oplossing vindt. Je mag deze stappen NIET overslaan!
Onthoud dat we eerst 10 maken!

-          Inoefenen van brugoefeningen. Maak de werkblaadjes waarop ‘maandag 27 april’ staat.

-          Zien om jezelf uit te dagen? Neem dan een piramidepuzzel en probeer deze op te lossen.  Tip: Werk van beneden naar boven.

Taal: herhalen van –ng en –nk + verwijswoorden.
-          Weet je het nog? De –ng en ring en de –nk van bank?
Klik op onderstaande filmpjes 😀







-          Weet je niet meer wat verwijswoorden zijn? Kijk dan nog eens naar onderstaand filmpje en deze powerpoint verwijswoorden


-          Neem je roze werkboekje kern 8. Maak pagina 15,16 EN 24.
Pagina 15:  Schrijf bij de eerste opdracht de woorden in de juiste kolom. De volgende woorden zijn afgebeeld: schenk, slang, drink, plank, kring, tang.
Bij de tweede opdracht gaat het om het begrijpend lezen van zinnen. Naast een plaatje staan vijf zinnen. Geef aan of die zin al dan niet past bij het plaatje.
Pagina 16 en 24: op deze werkblaadjes staan korte tekstjes van 4 zinnen. In deze zinnen worden verwijswoorden gebruikt als “ze, zij, zijn, mij, mijn, ons, haar, hij, hem, hun”. Elke tekst eindigt met een vraag. Beantwoord deze vraag door het juiste antwoord aan te kruisen.

-          Lees in je dun leesboekje p. 2 en 3.

Taal: spelling: dictee van woordpakket 6
Hoe goed heb je de woorden van woordpakket 1, 2, 3, 4 en 5 onder de knie? Tijd om te controleren.

Neem het bijhorend blad ‘Toetsblad 1 – Controledictee 1’

-          Dicteer de 10 volgende losse woorden en schrijf de woorden in de kolom ‘losse woorden’. 
1.      pak
2.      fop
3.      al
4.      den
5.      te
6.      zes
7.      bok
8.      bil
9.      kan
10.  tel

-          Lees de zin. Dicteer de zin, herhaal het vette woord uit de zin. Schrijf het woord in de kolom ‘woorden in zin’.
1.      in het bos groeit veel mos.
2.      ik vind de juf heel tof.
3.      dit is een moeilijke zin.
4.      de hen legt een ei.
5.      we zijn in de klas.
6.      zat hij op een stoel?
7.      sta op je stoel!
8.      het konijn is erg tam.
9.      de directeur draagt een das.
10.  schrijf je netjes?

Neem het volgend blad ‘Toetsblad 1 – Controledictee 1’

-          Dicteer volgende zinnen. Lees de zin. Zeg dat er telkens een leesteken op het einde van de zin moet staan.  Lees de zin nogmaals traag. Nadien wordt de zin opgeschreven.
1.      leg de lat op het dak!
2.      wat zit er in dit hol?
3.      de kar van de kok is weg.
4.      ze gaf de juf een kus.

-          Foutjes gemaakt? Schrijf het woord 3x opnieuw.

Niet verplicht ! Zin om nog iets leuks te doen? Maak dan je eigen dierenverhaal. (zie extra bundel)
-          Lees de doekaart dierenverhaaltjes
1.      Kies een boek
2.      Lees over het dier
3.      Maak een verhaal bij je dier
4.      Teken je dier
-          Bezorg me gerust een foto van jouw dierenverhaal. Ik ben benieuwd…


Dinsdag 28 april 2020

Wiskunde: optellen tot 20 MET en zonder brug.
-          Maak de werkblaadjes waarop ‘dinsdag 28 april’ staat. Niet alle oefeningen zijn brugoefeningen. Kijk goed waar je eerst het kaartje van 10 moet maken en waar niet. Moet je het kaartje van 10 maken, dan is het een brugoefening. Tip: er staan al splitsbeentjes J. Schrijf de brugoefeningen volledig uit (sla geen stappen over !)

Enkele voorbeelden van optelling ZONDER brug.

2 + 4 = 6
5 + 5 = 10
Het zijn een sommen kleiner of gelijk aan 10. Het zijn  GEEN brugoefeningen. Ik ga 4 niet verdelen. 

15 + 2 = 17
2 + 15 = 17
Ik heb al 15, ik heb al meer dan 10. Het is GEEN brugoefening. Ik ga 2 NIET verdelen.

Een voorbeeld van een optelling MET brug

9 + 8 = 9 + 1 |+ 7 = 17
      ∕∖     10
    1   7

Hier moet ik wel eerst aanvullen tot aan 10. Ik start met 9, vul aan met 1. Zo heb ik al mijn kaart van 10. Daarna tel ik nog 7 erbij. 10 + 7 = 17

-          Zin om te spelen? Speel het spelletje Hang de was aan de waslijn samen met mama/papa/broer of zus…

Taal: ik leer schr- in schram
-          We herhalen nogmaals de sch-  en maken kennis met de schr-. Klik op onderstaand filmpjes










-          Neem je roze werkboekje kern 8. Maak pagina 17, 18 EN 19.
Pagina 17:  hier staat het lezen van woorden met sch- en schr- centraal. Bij de eerste opdracht lees je de drie woorden die onder het plaatje staan. Lees ze eventueel luidop en let op de uitspraak. Vervolgens zet je een kruisje bij het woord dat bij het plaatje hoort.
Bij de tweede opdracht staan zinnen. Maak in elke zin een keuze uit de drie gegeven woorden. Onderstreep het woord van jouw keuze.
Bij de derde opdracht lees je de drie woorden die bij het plaatje staan. Ze een kruisje bij het woord die bij het plaatje hoort. Schrijf tenslotte het woord in de zin onder het plaatje. Let op op de schrijfwijze!

Pagina 18: opdracht 1: maak de zin af door in die zin een woord in te vullen dat begint met sch- (schept – schort – schilt). Bij de tweede opdracht staan vier plaatjes in de juiste volgorde. Daaronder staan vier zinnen. Welke zin hoort bij welk plaatje? Schrijf voor elke zin het juiste cijfer.

Pagina 19: Maak enkel de eerste opdracht. Schrijf de woorden in de juiste kolom. De volgende woorden zijn afgebeeld: schroef, schaats, schuil, schrijf, schop, schram

-          Lees in je dun leesboekje p. 4 en 5.

-          Extra verplicht taakje: neem de taalbundel en zoek de werkblaadjes waarop ‘dinsdag 28 april’ staat. Lees de teksten, begrijp je alles? Beantwoord de vragen… Los de drie blaadjes op.

Taal: schrift: de letter ‘m’ en haar verbindingen.
-          Pagina 30: schrijf de 6 woorden mooi aan elkaar. Let hierbij op de letterverbindingen. Schrijf de letters in het juiste plaats van het huis.
-          Pagina 31: schrijf de 3 woorden mooi aan elkaar.
Schrijf nadien ook de zin over. En vergeet het leesteken niet.

Taal: spelling: afwerken woordpakket 6.
-          Neem je spellingsboek pagina 13 en maak oefening 4.  
-          Heb je zin om te puzzelen? Neem de woordzoeker van woordpakket 6 erbij. Vind je alle woordjes terug? (niet verplicht !)

Woensdag 29 april 2020


Wiskunde: optellen a.d.h.v. vraagstukken.


-           Een vraagstuk los je best op in verschillende stapjes.

-          Kijk naar deze powerpoint stappenplan vraagstukken en volg alle stapjes dan lukt het zeker om de verhaaltjes op te lossen.
-          Maak de werkblaadjes waarop ‘woensdag 29 april’ staat.

Taal:  verkleinwoorden
-          Wat zijn verkleinwoorden? Onderstaande filmpjes vertellen je alles erover. 






-          Neem je roze werkboekje kern 8. Maak pagina 21 EN 22.
Pagina 21:  hier staat het lezen van verkleinwoorden centraal. Bij de eerste opdracht lees je de drie woorden die onder het plaatje staan. Lees ze eventueel luidop en let op de uitspraak. Vervolgens zet je een kruisje bij het woord dat bij het plaatje hoort.
Bij de tweede opdracht staan zinnen. Maak in elke zin een keuze uit de drie gegeven woorden. Onderstreep het woord van jouw keuze.
Bij de derde opdracht lees je de drie woorden die bij het plaatje staan. Ze een kruisje bij het woord die bij het plaatje hoort. Schrijf tenslotte het woord in de zin onder het plaatje. Let op op de schrijfwijze!

Pagina 22: Bij de eerste opdracht staan vier plaatjes in de juiste volgorde. Daaronder staan vier zinnen. Welke zin hoort bij welk plaatje? Schrijf voor elke zin het juiste cijfer. Bij de tweede opdracht gaat het woorden die geschreven worden met ‘ei’ of ‘ij’. De volgende woorden zijn afgebeeld: geit, rij, ijs, zeil, bijl, trein, prei, pijl.

-          Lees in je veilig en vlot p. 22 en 23 .

-          Extra verplicht taakje: neem de taalbundel en zoek de werkblaadjes waarop ‘woensdag 29 april’ staat.  Lees de tekst, hier staat wat je in het blanco vakje moet tekenen. Wees maar creatief. Nog tijd over, dan kan je misschien de tekening inkleuren. Wie bezorgt aan mij een foto?

Taal: schrift: de letter ‘p’ en haar verbindingen
-          Pagina 32: schrijf de 6 woorden mooi aan elkaar. Let hierbij op de letterverbindingen. Schrijf de letters in het juiste plaats van het huis. Let op schrijfletter ‘p’ verschilt van ‘n’! Het stokje van de ‘p’ stop je in de kelder van het huis.
-          Pagina 33: schrijf de 3 woorden mooi aan elkaar.
Schrijf nadien ook de zin over. En vergeet het leesteken niet.

Donderdag 30 april 2020

Wiskunde: optellen tot 20 MET en zonder brug.
-          Maak het werkblaadje waarop ‘donderdag 30 april’ staat. Pas op het is ‘hutsepot’! Niet alle oefeningen zijn brugoefeningen. Kijk goed waar je eerst het kaartje van 10 moet maken en waar niet. Moet je het kaartje van 10 maken, dan is het een brugoefening. Plaats splitsbeentjes en schrijf de oefening volledig uit (sla geen stappen over !) Geen plaats genoeg? Schrijf het op de achterzijde van je blaadje uit…

Enkele voorbeelden van optelling ZONDER brug.


2 + 4 = 6
5 + 5 = 10
Het zijn een sommen kleiner of gelijk aan 10. Het zijn  GEEN brugoefeningen. Ik ga 4 niet verdelen. 

15 + 2 = 17
2 + 15 = 17
Ik heb al 15, ik heb al meer dan 10. Het is GEEN brugoefening. Ik ga 2 NIET verdelen.

Een voorbeeld van een optelling MET brug

9 + 8 = 9 + 1 |+ 7 = 17
      ⁄∖      10
    1  7

Hier moet ik wel eerst aanvullen tot aan 10. Ik start met 9, vul aan met 1. Zo heb ik al mijn kaart van 10. Daarna tel ik nog 7 erbij. 10 + 7 = 17

-          Tijd om eventjes te bewegen samen met Tante Rita. Schud alles maar eens goed los.



Taal: ik leer -a, -o, -u in sla – vlo – nu

-          Neem je veilig en vlot op pagina 26.
Lees alle woorden. Wat valt er op?
De woorden eindigen op –a, -o, -u maar klinken als –aa, -oo, uu!

Meer uitleg hierover nodig? Klik op onderstaande filmpjes






-          Neem je roze werkboekje kern 8. Maak pagina 25 en 26.
Pagina 25:  hier staat het lezen van woorden met op het einde –a, -o, -u  centraal. Bij de eerste opdracht lees je de drie woorden die onder het plaatje staan. Lees ze eventueel luidop en let op de uitspraak. Vervolgens zet je een kruisje bij het woord dat bij het plaatje hoort.
Bij de tweede opdracht staan zinnen. Maak in elke zin een keuze uit de drie gegeven woorden. Onderstreep het woord van jouw keuze.
Bij de derde opdracht lees je de drie woorden die bij het plaatje staan. Ze een kruisje bij het woord die bij het plaatje hoort. Schrijf tenslotte het woord in de zin onder het plaatje. Let op op de schrijfwijze!

Pagina 26:  Bij de eerste opdracht gaat het om het begrijpend lezen van de zinnen. . Geef aan of de zin goed of niet goed is.
De tweede opdracht is een rijmopdracht, waarbij je moet aangeven welke woorden op elkaar rijmen.
De volgende woorden zijn afgebeeld: tong, stink, slang, plank, bank, long, drink, stang.

-          Extra verplicht taakje: neem de taalbundel en zoek het werkblaadje waarop ‘donderdag 30 april’ staat.  Schrijf je eigen verhaal. Kijk goed naar de prenten wat er gebeurt, wie er op staat, waar hij is, geef het jongetje/de koning een leuke naam… Schrijf bij elke prent 1 mooie zin (niet erg als er schrijffoutjes in staan). Prent 5: daar kies je hoe jouw verhaal afloopt. Verras me maar… Wie bezorgt mij een foto?

Taal: spelling: aanbrengen woordpakket 7
-          Woordpakket 7 = woorden met een korte of lange klank.
Ken je nog de korte en lange klanken? Noem ze allemaal eens op.
Korte klanken: a, e, i, o, u
Lange klanken: aa, ee, oo, uu
Zoek je eens woorden waarin korte en lange klanken zitten?
-          Neem je spellingsboek pagina 14 en maak oefening 1. Schrijf de vetgedrukte woorden uit het woordpakket over in het juiste huis
-          Maak nadien ook oefening 2 en 3. Kijk en lees goed de opdracht.

Vrijdag 1 mei 2020

Feestdag ! Er zijn vandaag GEEN taakjes. JOEPIE 😊



Hier komen straks de taakjes en filmpjes... nog even geduld.


Maandag 20 april 2020

Wiskunde: herhalen van de splitshuisjes tem 10
-        Klik op het filmpje.
Hier wordt nogmaals uitgelegd wat splitsingen zijn en hoe je ze kan inoefenen. In het eerste leerjaar moeten alles gekend zijn tem 10.
-     




-          Inoefenen van de splitshuisjes a.d.h.v. het maken van werkblaadjes waarop ‘maandag 20 april’ staat.

-          Klik tenslotte op het filmpje en kijk hoe goed je de splitshuisjes al kan 



-          Bekijk de powerpoint over de verwijswoorden en volgend filmpje  http://www.taalkanjerfilmpjes.be/moovs/in-ontwikkeling-leerjaar-2-verwijswoorden/
h 
-          Neem je roze werkboekje kern 8. Maak pagina 4 EN 8.
Pagina 4:  de opdracht luidt ‘wat hoort er bij elkaar?’. In elk vak staan 3 beginzinnen en 3 vervolgzinnen. Verbind nu elke beginzin met een logische vervolgzin. Zo wordt bijvoorbeeld de beginzin ‘Mam heeft een boek’ verbonden met de vervolgzin ‘Zij leest voor.’
Pagina 8: op het werkblad staan korte tekstjes van 4 zinnen. In deze zinnen worden verwijswoorden gebruikt als “zij, hij, hen, zijn, haar”. Elke tekst eindigt met een vraag. Beantwoord deze vraag door het juiste antwoord aan te kruisen.

-          Lees in je Veilig en vlot p. 4 en 5

Taal: spelling: dictee van de woorden uit woordpakket 2,3,4 en 5
Hoe goed heb je woordpakket 2, 3, 4 en 5 onder de knie? Tijd om te controleren. Neem het bijhorend blaadje en dicteer onderstaande woorden.
je – er – we – een – en – pas – les – tof – mus – juf – wat – men – dom – top – net – gek – fop
de – in - hut
Wie heeft alle 20 woorden juist ? Foutje gemaakt? Schrijf het woord 3x opnieuw.



Dinsdag 21 april 2020

Wiskunde: aanzet naar optellen tot 20 MET de brug. Automatiseren van + en – tot en met 10.

-          Klik op deze link op het filmpje van de pinguïns. Hier krijg je een eerste maal uitleg over de volgende brugoefening 7 + 8 = ? 


Wat is een brugoefening? Het is een rekenoefening die je in stappen moet uitvoeren vooraleer je de oplossing vindt. Je mag deze stappen NIET overslaan!
We maken eerst 10.
We behouden hierbij de 7 en kijken hoeveel we er van de 8 nog moeten bijdoen om 10 te hebben. Ah dat zal 3 zijn, want we hebben geleerd dat 7 + 3 = 10. Ik verdeel de 8 in de nodige 3 en heb zo nog 5 over.
Zo kan ik de oefening oplossen:
7 + 8 = 7 + 3   + 5 = 15
                 10
    3    5

Het filmpje is nog maar een aanzet. Het is proeven van hoe zo’n oefening wordt aangebracht in de les en op welke manier ze wordt uitgeschreven. Hier worden vandaag nog geen oefeningen over gemaakt.
-          Automatiseren van + en – tem 10. a.d.h.v. het maken van het werkblaadje waarop ‘dinsdag 21 april’ staat.

-          Knip alle hartjes uit, zodat je hartjes gebroken zijn (verdeeld in 2 stukken). Zoek de passende stukjes (de vriendjes van 10) en lijm de hartjes terug samen.

Taal:  ik leer –d/-b in de woorden goud/web
Bekijk volgend filmpje:




Al een benieuwd wat je in het tweede leerjaar zal leren? Klik dan op dit linkje http://www.taalkanjerfilmpjes.be/moovs/leerjaar-2-verlengingsregel/

-          Neem je roze werkboekje kern 8. Maak pagina 5 EN 6 .
Pagina 5:  hier staat het lezen van woorden die eindigen op –d of –b centraal. Bij de eerste opdracht lees je de drie woorden die onder het plaatje staan. Lees ze eventueel luidop en let op de uitspraak. Vervolgens zet je een kruisje bij het woord dat bij het plaatje hoort.
Bij de tweede opdracht staan zinnen. Maak in elke zin een keuze uit de drie gegeven woorden. Onderstreep het woord van jouw keuze.
Bij de derde opdracht lees je de drie woorden die bij het plaatje staan. Ze een kruisje bij het woord die bij het plaatje hoort. Schrijf tenslotte het woord in de zin onder het plaatje. Let op op de schrijfwijze! 
Pagina 6: bij de eerste opdracht gaat het om het begrijpend lezen van de zinnen. Naast een plaatje staan vijf zinnen. Geef aan of de zin al dan niet past bij het plaatje.
Bij de tweede oefening schrijf je volgende woorden onder de gegeven plaatjes:
krans, knoop, prins, lamp, glas, pols, wesp, kwast.

-          Lees in je Veilig en vlot p. 6 en 7.

Taal: schrift: de letter ‘t’ en haar verbindingen.

-          Pagina 26: schrijf de 6 woorden mooi aan elkaar. Let hierbij op de letterverbindingen. Schrijf de letters in het juiste plaats van het huis.
-          Pagina 27: schrijf de 3 woorden mooi aan elkaar. Let op voor het woord ‘boot’. Maak hier een mooie verbinding tussen de ‘b’ en ‘oo’.

Schrijf nadien ook de zin over. En vergeet het leesteken niet.


Woensdag 22 april 2020

Wiskunde:  optellen tot 20 MET brug inoefenen.
-        
          Klik op het filmpje van de trein. Hier krijg je terug uitleg over een brugoefening nl.
4 + 9 = ?



Wat is een brugoefening? Het is een rekenoefening die je in stappen moet uitvoeren vooraleer je de oplossing vindt. Je mag deze stappen NIET overslaan!

We maken eerst 10.
We behouden hierbij de 4 en kijken hoeveel we er van de 9 nog moeten bijdoen om 10 te hebben.
Ah dat zal 6 zijn, want we hebben geleerd dat 4 + 6 = 10. Ik verdeel de 9 in de nodige 6 en heb zo nog 3 over.
Zo kan ik de oefening oplossen:

4 + 9 = 4 + 6 | + 3 = 13
      ∕∖       10
  6    3

-          Inoefenen van brugoefeningen. Maak het werkblaadje waarop ‘woensdag 22 april’ staat. Weet je niet meer hoe je deze oefeningen moet oplossen. Kijk terug naar het filmpje. Eenzelfde werkblaadje wordt in het filmpje in stappen opgelost.
Belangrijk bij het oplossen van deze oefeningen is dat je gebruik maakt van 2 verschillende kleuren. Zo kan je goed zien hoeveel lege plaatsen er nog overblijven in de kaart van 10.  En je de oefening in alle stappen uitschrijft!
Tip: achteraan de rekenbundel vind je terug hoe we de getalbeelden maken in het eerste leerjaar. Het is belangrijk dat de kaartjes van 10 op dezelfde manier worden ingekleurd van links naar rechts. De bovenste rij eerste vullen en nadien starten met de onderste rij !

Taal:  woorden met –nk.

Bekijk volgend filmpje: 


 Het filmpje helpt je met de uitspraak van deze nieuwe klank. 
Pas op we spreken de ‘nk’ uit als ‘ngk’, maar schrijven de ‘g’ niet!
Rijmpje om dit te onthouden: de ‘n’ en de ‘k’ zitten op de bank te kussen, niemand mag ertussen J.

-          Neem je roze werkboekje kern 8. Maak pagina 9 EN 10 .
Pagina 9:  hier staat het lezen van woorden die eindigen op –ng of -nk centraal. Bij de eerste opdracht lees je de drie woorden die onder het plaatje staan. Lees ze eventueel luidop en let op de uitspraak. Vervolgens zet je een kruisje bij het woord dat bij het plaatje hoort.

Bij de tweede opdracht staan zinnen. Maak in elke zin een keuze uit de drie gegeven woorden. Onderstreep het woord van jouw keuze. 

Pagina 10: bij de eerste opdracht gaat het om het begrijpend lezen van de zinnen. . Geef aan of de zin wel of niet kan.
De tweede opdracht is een rijmopdracht, waarbij je moet aangeven welke woorden op elkaar rijmen.
De volgende woorden zijn afgebeeld: zout, stuur, huis, neus, muur, muis, hout, reus.
-          Lees in je Veilig en vlot p. 10 en 11.

Taal: schrift: de letter ‘n’ en haar verbindingen.

-          Pagina 28: schrijf de 6 woorden mooi aan elkaar. Let hierbij op de letterverbindingen. Schrijf de letters in het juiste plaats van het huis. Let op voor het woord ‘bon’. Maak hier een mooie verbinden tussen de ‘b’ en ‘o’.
-          Pagina 29: schrijf de 3 woorden mooi aan elkaar. Let op voor het woord ‘baan’. Maak hier een mooie verbinding tussen de ‘b’ en ‘aa’.
Schrijf nadien ook de zin over. En vergeet het leesteken niet.

Donderdag 23 april 2020

Wiskunde:  optellen tot 20 MET brug inoefenen.

Klik op het filmpje van de eierdozen. 



6 + 6 = ?
Wat is een brugoefening? Het is een rekenoefening die je in stappen moet uitvoeren vooraleer je de oplossing vindt. Je mag deze stappen NIET overslaan!

We maken eerst 10.
We behouden hierbij de 6 en kijken hoeveel we er van de 6 nog moeten bijdoen om 10 te hebben.
Ah dat zal 4 zijn, want we hebben geleerd dat 6 + 4 = 10. Ik verdeel de 6 in de nodige 4 en heb zo nog 2 over.
Zo kan ik de oefening oplossen:
6 + 6 = 6 + 4 | + 2 = 12
       ∕∖     10
    4    2

-          Inoefenen van brugoefeningen. Maak het werkblaadje waarop ‘donderdag 23 april’ staat. Weet je niet meer hoe je deze oefeningen moet oplossen. Kijk terug naar het filmpje.
Belangrijk bij het oplossen van deze oefeningen is dat je gebruik maakt van 2 verschillende kleuren. Zo kan je goed zien hoeveel lege plaatsen er nog overblijven in de kaart van 10 (= de eierdoos van 10).  En je de oefening in alle stappen uitschrijft!
Tip: achteraan de rekenbundel vind je terug hoe we de getalbeelden maken in het eerste leerjaar. Het is belangrijk dat de kaartjes van 10 op dezelfde manier worden ingekleurd van links naar rechts. De bovenste rij eerste vullen en nadien starten met de onderste rij !

Taal:  herhalen van woorden met –nk en –ng.


Bekijk volgend filmpje:


-          Het filmpje is een leuke manier om de theorie over woorden met –nk en –ng te herhalen.

-          Neem je roze werkboekje kern 8. Maak pagina 11 EN 12 .
Pagina 11:  Schrijf bij de eerste opdracht de woorden in de juiste kolom: slang, drink, plank, kring.
Bij de tweede opdracht staan vier plaatjes in de juiste volgorde. Daaronder staan vier zinnen. Geef de volgorde aan door voor elke zin het juiste cijfer te schrijven.
Pagina 12: De vraag bij deze opdracht luidt: ‘Wat hoort bij elkaar?’. In elk vak staan drie beginzinnen en drie vervolgzinnen. Verbind elke beginzin met een logische vervolgzin. Zo wordt bijvoorbeeld de beginzin ‘Ik meng meel en melk.’ verbonden met de vervolgzin ‘Daar maak ik deeg van.’.

-          Lees in je Veilig en vlot p. 12 en 13.


Taal: spelling: aanbrengen woordpakket 6

-          Woordpakket 6 = herhaling van de theorie van alle vorige woordpakketten (1 tem 5).
-          Herhaal het probleem van de doffe e; op een blaadje papier volgende woorden: je, er, een
Herhaal de korte en lange klanken: a/aa, o/oo, e/ee en u/uu. Schrijf volgende woorden: boos, bos
Herhaal woordjes zonder kopje. Schrijf volgende woorden nog een keer op: om, af, juf, les, ver, waf, nek, mos, dom, tot, pen, ben, den, fel, vel, gaan, haan.
-          Neem je spellingsboek pagina 12 en maak oefening 1. Schrijf de vetgedrukte woorden uit het woordpakket over op het dak.

Vrijdag 24 april 2020

Wiskunde:  optellen tot 20 MET brug inoefenen.
-          
      Klik op het filmpje met de gogo’s. Hier krijg je terug uitleg over een brugoefening nl.

8 + 4 = ? 


Wat is een brugoefening? Het is een rekenoefening die je in stappen moet uitvoeren vooraleer je de oplossing vindt. Je mag deze stappen NIET overslaan!

We maken eerst 10.
We behouden hierbij de 4 en kijken hoeveel we er van de 8 nog moeten bijdoen om 10 te hebben.
Ah dat zal 6 zijn, want we hebben geleerd dat 4 + 6 = 10. Ik verdeel de 8 in de nodige 6 en heb zo nog 2 over.
Zo kan ik de oefening oplossen:
4 + 8 = 4 + 6  + 2 = 12
                 10
    6   2

-          Inoefenen van brugoefeningen. Maak het werkblaadje waarop ‘vrijdag 23 april’ staat. Weet je niet meer hoe je deze oefeningen moet oplossen. Kijk terug naar het filmpje of raadpleeg de bijgevoegde powerpoint. Is het moeilijk om deze oefening op te lossen. Maak gebruik van de bijgevoegde lege getalbeelden, ga op zoek naar materiaal en los de oefeningen zo op.
Schrijf alle stappen uit!


Taal:  ik leer –ch/-cht in de woorden lach/bocht.

Bekijk volgend filmpje:
Het filmpje helpt je met de juiste uitspraak van de klank –ch en –cht.


-          
-          Neem je roze werkboekje kern 8. Maak pagina 13 EN 14 .
Pagina 13: hier staat het lezen van woorden die eindigen op –ch of –cht centraal. Bij de eerste opdracht lees je de drie woorden die onder het plaatje staan. Lees ze eventueel luidop en let op de uitspraak. Vervolgens zet je een kruisje bij het woord dat bij het plaatje hoort.
Bij de tweede opdracht staan zinnen. Maak in elke zin een keuze uit de drie gegeven woorden. Onderstreep het woord van jouw keuze.
Bij de derde opdracht lees je de drie woorden die bij het plaatje staan. Ze een kruisje bij het woord die bij het plaatje hoort. Schrijf tenslotte het woord in de zin onder het plaatje. Let op op de schrijfwijze!
Pagina 14: bij de eerste opdracht gaat het om het begrijpend lezen van zinnen. Onder het plaatje staan twee keer vier zinsdelen. Maak hiervan vier zinnen die bij het plaatje passen. Doe dit door telkens twee zinsdelen met elkaar te verbinden.
Bij de tweede opdracht gaat het om het correct spellen van de woorden. Volgende woorden zijn afgebeeld: staart, spons, koets, kreeft, zwaan, hert, pruik, kwal.


-          Lees in je Veilig en vlot p. 14 en 15.

Taal: spelling: inoefenen woordpakket 6.

-          Woordpakket 6 = herhaling van de theorie van alle vorige woordpakketten (1 tem 5).
-          Neem je spellingsboek pagina 13 en maak oefening 2 - 3.

Geen opmerkingen: